Faust by Johannes Diderik Bierens de Haan (free e reader TXT) 📕
- Author: Johannes Diderik Bierens de Haan
Book online «Faust by Johannes Diderik Bierens de Haan (free e reader TXT) 📕». Author Johannes Diderik Bierens de Haan
Faust daarentegen ontkent bij zichzelf de mogelijkheid van vernietiging; hij weet dat de oceaan niet in een drinkbeker kan geledigd worden en dat het oneindige bewustzijn niet bevredigd wordt in een oogenblik van zinnenlust. Daarom durft hij zonder aarzeling de weddenschap met Mefisto aan: "wanneer ik ooit bevredigd mij op het bed der traagheid neerleg, zoo zij het met mij gedaan; kunt gij mij door vleierij beliegen en mij bedriegen door het genot, zoodat ik mijzelf behaag, dan zij mijn laatste dag aangebroken. Wanneer ik tot het oogenblik zeg: blijf, want gij waart schoon genoeg, sla mij dan in boeien, want dan mag ik te gronde gaan. Deze weddenschap ga ik aan met u!"
De zinnelijkheid, eensdeels het uitingsmiddel onzer geestelijke natuur, is anderzijds een ontkenning onzer hoogste waarde. De mensch als geestelijk wezen is zich van de ontoereikendheid en onmacht der zinnelijke natuur bewust. Krachtens dit hooge besef durft Faust de weddenschap met Mefistofeles aan.
ChapaterIII( FAUST IN DE WILDERNIS)Zelfverlies in den zinnenlust
Faust heeft door zijn klacht om het hoogere weten het geloof betoond aan zijn oneindige wezenheid. En toen zelfs de magie hem niet tot het inzicht der waarheid leidde, heeft hij waarheid gezocht bij den dood. Faust wil sterven opdat de dood hem wijs make: hij wil dat duister ingaan, dat bij het binnendringen misschien zich als het geopenbaarde geheim onthullen zal. Door den dood heen grijpen naar het absolute. Vandaar dat hij plotseling in jubel uitbreekt: de aardgeest heeft hem verbijsterd, maar desniettegenstaande heeft hij zelf den weg der waarheid gevonden. En waarlijk niet in wanhoop, maar in den triomf begroet hij den giftbeker: "ik groet u gij kristallen schaal, die ik nu met eerbied aanvat; in u vereer ik menschelijk vernuft en kunst. Gij samenvatting der zoete sluimersappen, uittreksel aller doodelijke krachten, bewijs thans uw gunst aan den meester! Ik zie u, de smart verzacht; ik vat u aan: ik voel mijn jacht verminderen; de vloed des geestes gaat over in eb en wijst mij naar de volle zee henen; het spiegelende water glanst aan mijne voeten en tot nieuwe oevers lokt een nieuwe dag.... bereid gevoel ik mij op nieuwe baan het luchtruim te doordringen naar sferen van nieuwe werkzaamheid. O hooge leven, o godenweelde! Te voren nog een worm en nu reeds verdien ik deze. Keer vastbesloten den rug toe aan de aardsche zon; vermeet u slechts de poort te openen langs welke ieder mensch het liefst voorbijsluipt! Hier is het oogenblik gekomen om door daden te bewijzen, dat mannenwaarde niet voor godenhoogte terugwijkt!"
Nochtans bezwijkt dit doodsenthousiasme voor den zang des levens, die stroomend van de Paaschklokken in Faust's studeercel binnendringt. De weg door den dood tot het mysterie is op eens versperd. Een andere weg moet zich openen. Deze ligt van de studeercel in de menschelijke samenleving. De oneindige drang, welke Faust's natuur is, zal hier niet ondergaan, slechts anders gericht worden. In het leven waar hij nu ingaat, geldt zijn weddenschap met Mefistofeles.
In de menschenwereld, waarin Faust door Mefisto geleid wordt, had zijn oneindigheidsdrang zich kunnen voordoen als een Napoleontische heerschzucht of als de zucht naar apotheose, zooals der Romeinsche Caesaren; zelfs had hij naar het wonderbaarlijke kunnen streven gelijk Apollonius en Cagliostro. Immers op deze wijze kon Mefisto gepoogd hebben aan zijn hevige verlangen te gemoet te komen. Maar de oneindigheidsdrang onder Mefisto's leiding openbaart zich in een onstuimige zinnelijkheid: "de draad van het denken is doorgebroken; van alle wetenschap walg ik: laat ons in de diepte der zinlijkheid gloeiende hartstochten stillen! Storten wij ons in den roes des tijds en in de wenteling der gebeurtenissen!" Meen echter niet dat Faust in deze razernij een voldoening zoekt en zich aan Mefistofeles zal gevangen geven. Veeleer zal hij als een stormwind alle geluk en geluksvoorwerp uiteen blazen en eerste stort hij zich in het niets dan zich te vleien met begoocheling. Vandaar ook zijn schrikwekkend woord: "ik vervloek alles wat de ziel omspant met lokwerk van begoocheling! vervloekt zij de hooge illusie van den menschelijken geest, vervloekt de verblindende schijn; vervloekt de bedriegelijke droom van roem en bezit, van vrouw en kind en knecht en heer; vervloekt het balsemsap der druiven en vervloekt de zaligheid der min; vloek over de hoop en over het geloof en vloek voor alles over het geduld!"
De zinnenbegeerte van Faust is geheel anders dan Mefistofeles bedoelt. Zij stamt uit den oneindigen drang naar zielsverzadiging en kenmerkt zich door voorbijstreving van haar doel. Zij wil niet genieten, maar zich verliezen. Tevoren was Faust's leven ontbering; nu wil hij niet-ontberen en zijn geweldig streven tot het uiterste der gevoels-spanning voortzetten en in zielsverrukking sterven. "Zalig wien de dood in den glans der overwinning de bloedige lauwers om de slapen windt; zalig wien hij na de razernij van den dans in de armen van een meisje aantreft." Of anders verkiest hij een snerpende ontgoocheling, die met zijn geestesaard beter overeenstemt dan de voldoening welke Mefisto belooft: "Hebt gij spijs die niet verzadigt, rood goud dat als kwikzilver mij in de hand ontloopt; een spel waarbij men nimmer wint; een meisje dat aan mijn borst gelegen, zich reeds met het wenken der oogen aan mijn nabuur verbindt; de godenlust der eer die als een meteoor verdwijnt--geef ze mij! Toon mij de vrucht die verrot eer men haar plukt!" Faust wijdt zich aan de dronkenheid en het genot dat met smarten zegent, aan den haat der liefde, aan het verdriet, dat de ziel verkwikt. Voor geen smart gesloten, wil hij genieten wat toebedeeld is aan de gansche menschheid, haar vreugd èn jammer; zijn eigen zelf tot het zelf der menschheid verbreeden, en met haar wil hij ten onder gaan.
Ziehier de zinnenbegeerte van dezen titanischen mensch. Het is geen genot dat hij zoekt. "Gij hoort toch: om vreugd is het mij niet te doen." Het is zelf-verlies; gelijk hij door een teug uit den giftbeker zichzelven gewelddadig wou inslingeren in het mysterie des doods, zoo werpt hij zich thans in de zinnelijkheid met de onstuimigheid van zijn rusteloos gemoed. Hoe zou het mogelijk zijn dat Mefistofeles dezen stormenman in zijne bedwelming ving! Onder de leiding echter van zijn verstorende macht is het voor Faust niet anders mogelijk dan te vertoeven in een wildernis.
Het omslaan uit den weetdrang naar den zinnenlust heeft vele lezers van Goethe's gedicht verwonderd; het kwam hun voor dat de Faust van den eersten monoloog, de uitspreker van de klacht, èn de Faust, die Gretchen verleidt niet meer gemeen hebben dan den naam, en dat wij in waarheid een geheel ander karakter voor oogen hebben hier en daar. Bij deze beoordeeling vergeet men echter dat de Faust geen psychologisch persoonsdrama is, gelijk in de school der Fransche klassieke gegeven werd; maar een symbolisch gedicht. Racine had zeker van den Faust niets begrepen en hem uit een oogpunt van dramatische kompositie dubbel en dwars afgekeurd. De eenheid van gedrag des hoofdpersoons is ver te zoeken. Faust is geen bepaalde persoon; maar hij is de mensch en de mensch in verscheidene fasen van het oneindigheidsbewustzijn; de tafereelen van het dichtstuk hangen niet samen als voorvallen uit het leven eener bepaalde menschenfiguur. Het geestelijk leven kan zich verjeugdigen. Het kan zijn dat een grijsaard voller idealist is dan een jonkman, die zijn levenslust verloor; men kan eerst oud zijn naar den geest en daarna jong. Zoo verschijnt Faust in het begin als bejaard man en in de Gretchen-episode als een jeugdig kavalier. Hier zijn geestelijke fasen in beeld gebracht. De verjongingsdrank, dien de dichter aan zijn held in de heksenkeuken te genieten geeft, is niet anders dan de aanwijzing van overgang tot nieuwe geestesfase. Moge hierdoor het Faust-drama een onwaarschijnlijkheid hebben en verwarring stichten voor een uitwendigen verstaander, de inwendige toedracht is zoo geheel waar en de inwendige eenheid des poeëems zoo onbestrijdbaar, dat de verbazing over verschillende gestalten van Faust allen grond verliest.
De onmacht van Mefistofeles (Faust in Mefisto's leiding)
De wildernis waarin Mefistofeles Faust vergezelt heeft verschillende gebieden; Faust vertoeft tusschen de drinkende boeren in Auerbachs wijnkelder, bezoekt de heksenkeuken, verwijlt in de zoete vreugde van Gretchens liefde en komt te gast met de heksen in Walpurgisnacht. Alleenlijk het verkeer met Gretchen oefent een schoone verleiding uit en daarin schijnt het soms als zal Faust de weddenschap verliezen door tot het oogenblik te zeggen: houd stand, want gij zijt schoon genoeg. Voor Gretchen misschien zal hij den oneindigheidsdrang verloochenen. Is zij niet het toonbeeld der lieve onschuld van het aardsche geluk? In haar is de wereld op haar schoonst, gelijk in den bloei der vruchtboomen op een zonnigen Meimorgen. Zoo er onbetwist geluk is en zijn mag, en zoo wij met de wereld en het leven ons verzoenen, en de vraag naar het oneindige met reden tot zwijgen gebracht wordt--het is bij de aanschouwing eener zoo landelijke en vredige lieflijkheid, als wij in hare verschijning belichaamd zien.
Maar ach, nu Faust's oneindigheidsdrang in Mefistofeles' leiding tot een verstorend geweld werd en nu zijn begeerte zoo hevig brandt als te voren zijn drang naar kennis, nu kan het niet anders of het geheele geluk van Faust en van Gretchen moet als tot een wildernis vergaan.
Het meisje, wier leven door den storm van Faust's hartstocht verwoest wordt, staat niet als een vreemdeling buiten Faust, maar houdt verband met de aardsch-nederige en tevredene zijde van Faust's eigen karakter. Het levensproces eens menschen is een proces in de ziel en de dichter stelt het in beelden voor en laat het dus buiten den mensch voorvallen. Maar in deze beelden ligt de aanduiding van de worstelingen des karakters. Faust's karakter heeft de lieflijke, humane zijde evenzeer als de titanische, maar zij is geen hoofdeigenschap en zal dus door den oneindigen drang worden aangestormd. De behoefte aan levensgeluk is hem gelijk allen menschen eigen. Hoe vrij heeft hij geademd in de voorjaarsnatuur van den Paaschmorgen, terwijl de vroolijke menigte de wegen vult. Te midden van deze heeft hij zich mensch gevoeld en zijn recht op het leven erkend. In de liefde voor Gretchen eindelijk werden de teerste snaren van het menschelijk gemoed aangeslagen. Het konflikt tusschen den oneindigen drang en den aardschen vrede, is een konflikt, waarmede wel de bestaande orde der maatschappij wordt aangetast, maar dat ten slotte in de ziel van dien titanischen mensch zelf wordt uitgestreden. De woede der titanische zinnelijkheid komt aldus Faust, in het beeld van Gretchen, op een ondergang van alle aardsche vreugd te staan; hij verstoort zijn aardsche bestaan door den drang der oneindigheid en eindigt hier met nog heviger klacht, dan welke hij ophief na de verschijning van den aardgeest; een klacht welke ditmaal een aanklacht is tegen de macht der verstoring: "Hond, afschuwelijk ondier, word o slang veranderd in de hondgestalte waarin gij mij verscheent; verander in uw lievelingsbeeld en kruip op den buik in het stof, en ik
Comments (0)